Sloot ik de vorige column af met ‘Hoogste tijd voor vakantie’, begint deze met ‘Eindelijk weer cultuur’. Na enkele maanden met mondiale sportevenementen (en weinig verheffende interviews met atleten) zie ik namelijk reikhalzend uit naar kunst en in het bijzonder muziek.
Komt nog bij dat het klimaat van slag was en de temperatuur ons bij tijd en wijle compleet verlamde, dus ook wat dat betreft mag het van mij stilaan weer wat herfstachtig worden, lange-broekenweer zeg maar.
Overal maakt men zich op voor een nieuw cultureel seizoen, voor mij betekent dat concerten, muziek- en cultuurreizen, lezingen, museumbezoek, boeken… heerlijk. Die cultuurbehoefte komt vanzelf als de maag lange tijd geen kunst te verstouwen heeft gehad, het voelt als regen na acht weken droogte.
De betekenis van kunst is belangwekkender dan menig cultuurhork zich überhaupt realiseert. Om te beginnen is kunst duurzaam en van alle tijden, het kijkt verder dan het achtuurjournaal. Kunst gaat over esthetiek, verinnerlijking, reflectie, verdieping en voldoening. Het zien, horen en ervaren maakt dat je je gelukkig voelt om even niet ongelukkig te zijn.
Kunstenaars weten ons dankzij hun creatieve vermogens met kleuren, beweging, woorden en noten te begeesteren.
De harde realiteit en dagelijkse heisa maken bij een opera of ballet even plaats voor die andere wereld, het gordijn vormt de grens tussen twee soorten van beleving; beam me up Scotty.
Bij een symfonie van Mahler liggen de tranen op de loer, Bach brengt ons (mij althans) weer bij mezelf. Bij kamermuziek geniet ik vooral van een ultiem menselijk samenspel. En een Requiem blijft mooi zolang ze het voor een ander zingen.
Maestro, music please!