Column
Foto: Jetty Sporken
28 februari 2019
Walhalla Leipzig
Insiders en intimi weten het al lang, er is een stad in Duitsland die mijn bijzondere interesse heeft, een stad die ik al veertig keer bezocht, en hopelijk niet voor het laatst. De liefde voor Leipzig begon toen meester Jos Deckers op de basisschool verhalen voorlas over componisten en dus ook over Bach. Toen moet het virus zijn overgesprongen, want bij het zien van een pentekening van de Thomaskerk in zijn boek, wist ik het zeker: daar moet ik naartoe. In 1991, 25 jaar later zeg maar, was het dan zover. Precies twee jaar na het afbreken van de Berlijnse Muur organiseerde ik de eerste reis daarnaartoe en stond ik plots oog in oog met die pentekening en met het graf van Bach Almachtig. Verder was het toen bepaald geen place to be, het Oost-Duitse regime was er aardig in geslaagd stad en inwoners een topzware depressie te bezorgen. Het straatbeeld was dat van afbrokkelende gebouwen en verroeste trams, met de mist en stank van fabrieken en Trabantjes en met zwijgzame mensen. We waren maar wat blij dat we een dag naar Berlijn konden gaan (waar we vernamen dat Roy Black was gestorven, maar dat terzijde). La Bohème daar en in Leipzig Fiddler on the roof en het War Requiem krijg ik maar niet uit mijn hoofd, ik ‘ben daar nog heel vaak’. Het enige dat in Leipzig toen nog overeind stond was de kwaliteit van de muziek in kerken, Opera en Gewandhaus.
Daarna werd Leipzig die levendige en smaakvolle Musikstadt die het nu is, waar jaarlijks duizenden muziekgekken hun hart komen ophalen aan klassieke concerten. Al ben ik door en door Nederlander en Limburger (al heb ik niets met carnaval), en al ontstaat in de media vaak de indruk dat er buiten Amsterdam geen leven mogelijk is en na het KCO geen muziek, mijn hart klopt voor die stad, hier 560 kilometer vandaan.
Stiekem ben ik blij dat mijn vader dit niet leest, hij zou deze afwijking niet begrijpen.