Skip to main content

Column Categorie: 2023

Applaus en toegift (deel 2)

Ovationeel applaus na afloop van het optreden, hoe vaak lees je het niet?! Hoe meer mensen in de zaal, hoe ovationeler het applaus, en kennelijk is de mate waarin men klapt de graadmeter van succes. Toegegeven, er zijn van die concerten die schreeuwen om zo’n bijval, waar je van pure opwinding onmogelijk in je stoel kunt blijven zitten, of je moet al een androïde zijn. De zaal staat dan zozeer onder stroom dat het onmogelijk wordt je niet te ontladen.
Soms echter is een wat bescheidener opstelling minstens zo indringend, zoals ik dat zelf altijd ervaar bij kamerconcerten. Geloof me, ik heb heel wat grootheden in recitals meegemaakt of in een klein ensemble het beste van zichzelf horen geven, waarbij het publiek na afloop reageerde met een ingetogen applaus, daarmee te kennen gevend de sfeer van dat concert perfect te hebben aangevoeld. Enkele musici vertrouwden me toe die reactie op prijs te stellen, omdat het bij de muziek paste. Eentje had het zelfs over een intelligent publiek. Het is dat u het weet!

Om reden van privacy noem ik geen naam, maar nog zeer onlangs zag ik een wereldberoemde musicus zijn gezicht moeizaam en dus voor de Bühne in de glimlachmodus trekken bij het oogsten van het klapsalvo, het was duidelijk dat de ‘hypnose’ waarin hij verkeerde ernstig was verstoord. Zo iemand is tijdens het optreden in gesprek met de componist en probeert diens intenties naar eigen inzicht zo natuurlijk, dienstbaar en muzikaal mogelijk te vertolken. Bij kamermuziek is dat essentieel, want kamermuziek is het gevolg van een intrinsiek denkproces en hoort niet thuis in de categorie performance met veel geschreeuw en weinig wol.
En het zijn die noten en betovering die ik het liefst zo lang mogelijk met me meeneem, en ja, ik klap ook, maar vooral verbaal, met een wijntje in de hand.

Applaus en toegift (deel 1)

In een eerder stadium kwam het applaus bij een klassiek concert al eens ter sprake, en ook de Volkskrant besteedde er onlangs uitgebreid aandacht aan, al ging dat meer over de staande ovatie.
Er hebben door de jaren en eeuwen heen veel veranderingen plaatsgehad, niet alleen wat het klappen betreft maar ook qua gedragscodes of luistergewoontes. Lang geleden was het bijwonen van een concert ook zeker een sociale aangelegenheid (kijk mij, ik ben er ook), waarbij stiltes in de zaal eerder uitzondering dan regel waren en mensen zich soms zelfs aangespoord voelden om mee te zingen of te bewegen.

Wat ben ik blij dat ik daar niet bij was, dan had ik niet zo van de muziek kunnen genieten als nu en bovendien had ik dan -bij gebrek aan hygiëne- net zo uit mijn bek of waar dan ook gestonken, maar dat even terzijde.

Uiteraard is het applaus een teken van bewondering en dankbaarheid voor de muzikale prestaties op het podium, ikzelf klap trouwens ook voor de componist. En als men erin slaagt iets moois te maken van een oninteressant stuk klap ik in facto uitsluitend voor de musici; welke stukken dat zijn is mijn geheim. Maar dat men bij elk concert opveert voor een staand applaus voelt soms heel ongemakkelijk, zeker als je niet mee wilt doen, want je bent dan ondankbaar, onbeleefd of een zuurpruim; het zij zo.

Mijn bezwaar is vooral dat voor iederéén een staande ovatie is weggelegd, echte kwaliteitsverschillen doen er kennelijk niet toe. En door heel lang te klappen dwingt de zaal ook nog een toegift af van de artiest en het is maar de vraag welke de meerwaarde is van een extra lied na die twintig uit Die schöne Müllerin van Schubert. Ik heb meerdere keren meegemaakt dat een concert ontaardde in een ‘the best of’ medley.

Dat het ook anders kan bleek onlangs na afloop van Mahler 9 door het Budapest Festival Orchestra, het applaus liet zeker een minuut op zich wachten, ook al stonden de armen van dirigent Fischer al in de parkeermodus. Geweldig! En toch zegt de zuurpruim in mij dat zelfs die algehele bijval niet had gehoeven, Mahler namelijk ‘sterft hier’. Moet je daar voor klappen?

Column: Mahler, wat kwam hij binnen!

Een groep van dertig muziekliefhebbers vergezelde me afgelopen mei bij de muziekreis naar Leipzig. Het Mahler festival daar had eigenlijk plaats moeten vinden in 2021, ware het niet dat een pandemie dit plezier wel even dacht te moeten vergallen.
Ook bij het vorige Mahler Festival in 2011 was Leitmotiv erbij, toen dacht iedereen dat het onmogelijk nóg mooier en indrukwekkender zou kunnen worden. Nou? Zelfs zonder vergelijking met toen was het nu opnieuw een feest voor ons brein en hart, in de vorm van vier hoofdgerechten.
En ik denk eerlijk gezegd dat brein en hart precies is hoe je Mahler moet benaderen, de man die de muziekgeschiedenis met relatief weinig composities een enorme erfenis naliet.
Dat Mahler bij menigeen een frons teweegbrengt is van de ene kant voorstelbaar (want: zwaar, lang, niet leuk) maar van de andere kant ontzettend jammer. Want wie zich verdiept in diens levenswandel en ronduit complexe geest zal uiteindelijk veel van zichzelf in zijn werk herkennen en de inhoud veel beter begrijpen en voelen, het enige wat je moet doen is je inlezen of laten voorlichten, inleven komt daarna als vanzelf. En dan ben je snel vergeten dat een symfonie anderhalf uur in beslag neemt.
Het bewijs hiervoor werd geleverd door enkele medereizigers die je onervaren mag noemen en die eerder hooguit een paar Mahlerconcerten hadden bijgewoond en er nu meteen vier (!) voor de kiezen kregen, de symfonieën 7, 9, 3 en 8, met toporkesten, -dirigenten, -zangers en -koren. Ik heb grote bewondering voor hun instelling, die van ‘we gaan naar Leipzig voor vier Mahlers’. Bij de evaluatie bleek dat het hen, net als de diehards, diep geraakt had. Mahler kwam postuum binnen, wat nauw aansluit bij de slotwoorden van zijn tweede symfonie: Sterben werd’ ich um zu leben.

Humor (d. 3)

Ik kon mijn lachen nauwelijks bedwingen toen op tv reclame gemaakt werd voor ‘Disney’s Aïda’, want ik verkeerde in de veronderstelling dat die op naam van Verdi stond. Het wachten is nu op Disney’s Matthäus Passion of Ring des Nibelungen, gekker kan het niet worden.
Over musical gesproken, voor wie nog niet is geweest, ga in godsnaam naar Soldaat van Oranje de musical, anders komen we er nooit vanaf.
Wat verder opviel was een uit de toon vallend zangduo. Dat ze onzuiver zingen is nog tot daaraan toe, maar dat ze het zelf niet hoorden is pas echt erg. Volgens een bekend Nederlands weekblad bestaat de aanpassing daaruit dat het lied nu anderhalf octaaf hoger gezongen gaat worden 😊.

Zo zijn er meer:

  • U gaat nu luisteren naar een Mis van Joseph Heiden.
  • Nu dan de Vier letzte Lieder van Johann (!) Strauss.
  • Lang geleden, toen ik nog muziekles gaf aan twee basisscholen, noemde een kind de bespeler van een hobo een hobofiel en een ander kind een pijporgel een grote houten kist met fluiten.
  • Een nieuwe symfonie die een onzinfonie wordt genoemd.
  • Dirigent Hans von Bülow werd gevraagd: ‘Houdt u meer van Tsjaikovski of van Liszt?’ Hij antwoordde: ‘van Mendelssohn’.
  • Diezelfde von Bülow op de vraag waarom hij zelf niet componeerde: ‘Er is al genoeg slechte muziek in de wereld’.
  • Een altviool is een langzame viool.

Mijn persoonlijk hoogtepunt was de presentator op de Belgische radio die bij het opsommen van de hoofdrollen van een operette de sopraan Erika Köth Erika Kut noemde. Ik heb de ouverture gemist (en de rest ook).

Zo kan het ook

Naast alle gebruikelijke klassieke concerten, ik heb er inmiddels enkele duizenden bijgewoond en ben nog steeds niet verzadigd, waren er recentelijk twee uitschieters, voorstellingen die me ernstig aan het denken hebben gezet, categorie zo kan het ook: klassiek en blues voor beginners.

Eerst was er een concert voor kinderen van twee basisscholen die gewoonlijk nauwelijks in aanraking komen met klassiek, het vond plaats in het Cultuurhuis in Heerlen. Enkele talenten uit de Jong Talent Klas van het Conservatorium presenteerden en speelden ‘vreemde’ muziek op onbekende instrumenten, nu eens niet gitaar en drums maar piano, hoorn, hobo en viool. En het zangtalent zong zelfs een Ave Maria en een opera-aria van Mozart, kun je nagaan. Het werd een schot in de roos, het publiek keek en luisterde aandachtig en vol ontzag naar de prestaties, de interactie (beter woord voor meet and greet) na afloop was ronduit vertederend, er werd zowaar geknuffeld. De concentratie en stilte die dit soort muziek nu eenmaal kenmerkt was voelbaar en aanwezig. Zo kan het dus ook.

En dan de Southern Bluesnight in het Parkstad Limburg Theater van Heerlen, voor deze klassiekeling  geen dagelijkse kost. Een avond zonder conventies en dogma’s maar met een biertje in de hand van het ene naar het andere podium. De tent vol (ouwe) rockers en bluesgekken, T-shirts, petten, wat headbangen en meedeinen, erg veel I, IV en V (voor de insiders), applaus en gejoel na elke splijtende gitaarsolo, weinig stilte, Hammondorgel ! en leuke gesprekken, goed voor mijn innerlijke balans. Deze voor mij nieuwe ervaring van ongecompliceerd genieten voelde prima. Zo kan het dus ook.

Van een boek met memoires zal het wel niet komen, maar deze twee noviteiten zouden er beslist deel van uitmaken.